"Zolang iemand verdwenen is, kan hij geen speciale behandeling krijgen, hij is een open vraag, een desaparecido, hij heeft geen entiteit, hij is niet."
- Jorge Videla
Deze - uiteraard zonder enige spijt en schaamte gedebiteerde - uitspraak van de Argentijnse oud-dictator benadrukt weer eens hoezeer de gruwel van de Zuid-Amerikaanse dictaturen (die een logische voortzetting zijn van wat Hitler, Stalin en de Franse koloniale aanwezigheid in Algerije voordien al tot in de details hadden uitgewerkt - het wordt wel eens vergeten dat het concept van counterinsurgency, met de daarbij horende stopzetting van burgerrechten en daaraan gekoppelde staatsterreur, uitgevonden en verfijnd werd door Franse militairen in de conflicten in Indochina en Algerije) tot op een schier metafysisch niveau doorwerkte (en doorwerkt, want Guantanamo is van het zelfde kaliber).
De persoon die in verzekerde/onzekere bewaring/bewaking wordt genomen door militairen en geheime diensten bestaat gewoon niet meer, hij is niet. Wie schamper doet over ontologie en identiteitsfilosofie moet zich maar eens proberen voor te stellen dat hij als persoon gewoon uit de realiteit wordt gekaapt en overgeleverd aan de willekeur van sadisten die zich op wetten en machten beroepen zonder daarvoor enige democratische verantwoording te moeten afleggen. In die uitzonderingstoestand (zie onder het citaat van Schmitt) wordt pas echt duidelijk wat het betekent om te mogen en kunnen zijn, wat voor een wereld van vrijheid er schuilgaat achter alleen die vier letters.
Nu bijna over de gehele wereld (op de gebruikelijke uitzonderingen na) de democratie - al dan niet wankel of tentatief - ingang heeft gevonden is er bijna overal wel een algemene consensus over de burgerrechten van personen die tot een natie behoren, waarbij het begrip natie gereduceerd wordt tot het bezit van de nodige papieren (cfr. Michael Winterbottoms Code 46). De ontzegging van burgerrechten gaat daarom nu over op de immigranten en anderszins staatlozen. De democratie kan blijkbaar - en Agamben heeft dat heel duidelijk uiteen gezet in zijn nog steeds aanzwellende Homo Sacer-serie - alleen verder bestaan bij gratie van de uitsluiting van een ander deel dat bepaalde rechten ontzegd wordt. Die mensen, die een precair bestaan leiden in kampen en detentiecentra allerhande of als illegaal elk moment in relatieve angst leven, bestaan voor ons niet, zij zijn effectief niet, zijn uitgesloten van onze levenssfeer. Zij zijn de belichaming van onze angst voor het Buiten , voor de krachten die we zo veel mogelijk uit het zicht willen houden, opdat wij zelf van een Binnen kunnen genieten.
En daar begint de perverse paradox van de tegenwoordige post-democratische vrijheid. Want ook dat Binnen is natuurlijk een afgesloten geheel. Hetgeen impliceert dat er buiten stappen quasi onmogelijk geworden is. Tenzij als uitzetting, als punitieve maatregel: One strike and you're out.
(Waar we dus naar op zoek moeten gaan is een nu nog ongedachte vorm gemeenschap, gebaseerd op een performant niet willen van onderscheiden als binnen en buiten, insluiting en uitsluiting, met burgerrechten bekleed en rechte(n)loos, een gemeenschap dus die gedacht moet worden zonder hiërarchie. Maar dat zou zo een fundamentele culturele en mentale (en uiteindelijk ook biologische) herschikking en omslag van onze faculteiten betekenen dat dit voorlopig nog toekomstmuziek blijft - misschien zijn de mogelijkheidsvoorwaarden er ook helemaal nog niet voor voorhanden. Zaak is dat er in elk geval op korte termijn over nagedacht wordt, want het lijdt geen twijfel dat deze manier van biopolitiek voeren (jij wel, jij niet) op lange termijn de ondergang van onze soort zal betekenen.)
zaterdag 25 mei 2013
zaterdag 18 mei 2013
"We've all overseen the administration of further mediocrity. Don't pretend it's been otherwise."
- Lezer Mark Williams in een brief aan The Wire
Wie The Wire in huis heeft kan de nog veel pregantere kritiek op monstres sacrés Byron Coley en Mark Fisher er op nalezen, maar ik denk wat de man bedoelt - of zo versta ik het toch - is dat de ultieme erfenis van de twintigste eeuw een treurige (zelfs geen tragische), bijna zielige is. De twintigste eeuw heeft de idee van gemeenschap, laat ik het met de nodige pathos de hoop op een nieuw project voor de mensheid grondig uiteengescheurd, platgetrapt, verbrand en vervolgens de assen in een naamloos graf begraven. Dat was misschien begrijpelijk na de gruwelijke debacles van het fascisme en het communisme,Vietnam en de voortzetting en verspreiding daarvan door George W. Bush en zijn companen. Maar wat hebben we ervoor in de plaats gesteld? Nieuwe pogingen tot gemeenschap? Nieuwe horizonten? Verzet? Nauwelijks. We zijn nu allemaal consumenten, of dat nu van een nivellerende en vulgaire massacultuur à la Rhianna, Psy en Beyoncé is, of van microculturen die slechts schijnbaar verzet, want eerder terugtrekking in eigen, snel doorprikbare, zekerheden, aanbieden. Must try harder!
- Lezer Mark Williams in een brief aan The Wire
Wie The Wire in huis heeft kan de nog veel pregantere kritiek op monstres sacrés Byron Coley en Mark Fisher er op nalezen, maar ik denk wat de man bedoelt - of zo versta ik het toch - is dat de ultieme erfenis van de twintigste eeuw een treurige (zelfs geen tragische), bijna zielige is. De twintigste eeuw heeft de idee van gemeenschap, laat ik het met de nodige pathos de hoop op een nieuw project voor de mensheid grondig uiteengescheurd, platgetrapt, verbrand en vervolgens de assen in een naamloos graf begraven. Dat was misschien begrijpelijk na de gruwelijke debacles van het fascisme en het communisme,Vietnam en de voortzetting en verspreiding daarvan door George W. Bush en zijn companen. Maar wat hebben we ervoor in de plaats gesteld? Nieuwe pogingen tot gemeenschap? Nieuwe horizonten? Verzet? Nauwelijks. We zijn nu allemaal consumenten, of dat nu van een nivellerende en vulgaire massacultuur à la Rhianna, Psy en Beyoncé is, of van microculturen die slechts schijnbaar verzet, want eerder terugtrekking in eigen, snel doorprikbare, zekerheden, aanbieden. Must try harder!
donderdag 16 mei 2013
zondag 12 mei 2013
"(W)ie het niet verdraagt in de absolute ongewisheid te worden gestoten, kan maar beter zijn handen van de filosofie afhouden."
Deze parafrase van Heidegger uit Safranski's uitmuntende biografie is misschien wel de beste omschrijving die ik ooit gelezen heb van waar het hem in de filosofie, en bij uitbreiding in dit leven, om te doen is. Niets is nooit af, volledig verklaard, voor altijd zeker. Wie voor deze afgrondelijke vaststelling bevreesd is en vervolgens terugdeinst naar makkelijke zekerheden - of die nu geloof, wetenschap, samenleving, identiteit, subjectiviteit, geld, seks, politiek, bezit en wat weet ik nog heten - heeft uiteindelijk niets van dit leven begrepen. Angst is altijd angst voor het leven zelf.
Dat klinkt natuurlijk radicaal en de evidente vraag is: wat moet je met die wetenschap? Karl Jaspers schreef dan ook over Heidegger: "Van de tijdgenoten de meest prikkelende denker, gebiedend, dwingend, geheimzinnig - maar je vervolgens leeg achterlatend."
Die opmerking mag dan misschien wel hout snijden, maar is dat fataal niet hetgeen waar het hem om te doen is: de vaststelling van die leegte moedig en optimistisch tegemoet willen treden? De zin van dit leven is dat het geleefd wordt. Niets meer, maar ook niets minder. En vaker dan niet betekent dit kiezen tussen angst en verwondering. Angstig zijn betekent geleefd worden, zichzelf aan de verwondering blootstellen betekent leven, zelfs als die verwondering betrekking heeft op datgene wat je niet onmiddellijk als positief of negatief kunt duiden.
Finaal is het opschorten van een oordeel wel de moeilijkste opgave. Oordelen is klasseren, weg-zetten, veilig stellen. Geen wonder dat we in de meest betekenisvolle menselijke verbanden, de liefde en de vriendschap, wel opletten om een definitief oordeel over de ander uit te spreken.
Als je de snerende opmerking van zekerheidsmandarijn Bertrand Russell over Heideggers opvatting van het niets als iets positiefs in herinnering brengt, besef je dat Nietzsche gelijk had: "De mens zoekt niet naar het geluk. Alleen de Engelsman doet dat." Het doet denken aan de anecdote over Wittgenstein's woorden aan Russell en Moore na zijn verdediging van de Tractatus: "Don't worry, I know you'll never understand it."
Deze parafrase van Heidegger uit Safranski's uitmuntende biografie is misschien wel de beste omschrijving die ik ooit gelezen heb van waar het hem in de filosofie, en bij uitbreiding in dit leven, om te doen is. Niets is nooit af, volledig verklaard, voor altijd zeker. Wie voor deze afgrondelijke vaststelling bevreesd is en vervolgens terugdeinst naar makkelijke zekerheden - of die nu geloof, wetenschap, samenleving, identiteit, subjectiviteit, geld, seks, politiek, bezit en wat weet ik nog heten - heeft uiteindelijk niets van dit leven begrepen. Angst is altijd angst voor het leven zelf.
Dat klinkt natuurlijk radicaal en de evidente vraag is: wat moet je met die wetenschap? Karl Jaspers schreef dan ook over Heidegger: "Van de tijdgenoten de meest prikkelende denker, gebiedend, dwingend, geheimzinnig - maar je vervolgens leeg achterlatend."
Die opmerking mag dan misschien wel hout snijden, maar is dat fataal niet hetgeen waar het hem om te doen is: de vaststelling van die leegte moedig en optimistisch tegemoet willen treden? De zin van dit leven is dat het geleefd wordt. Niets meer, maar ook niets minder. En vaker dan niet betekent dit kiezen tussen angst en verwondering. Angstig zijn betekent geleefd worden, zichzelf aan de verwondering blootstellen betekent leven, zelfs als die verwondering betrekking heeft op datgene wat je niet onmiddellijk als positief of negatief kunt duiden.
Finaal is het opschorten van een oordeel wel de moeilijkste opgave. Oordelen is klasseren, weg-zetten, veilig stellen. Geen wonder dat we in de meest betekenisvolle menselijke verbanden, de liefde en de vriendschap, wel opletten om een definitief oordeel over de ander uit te spreken.
Als je de snerende opmerking van zekerheidsmandarijn Bertrand Russell over Heideggers opvatting van het niets als iets positiefs in herinnering brengt, besef je dat Nietzsche gelijk had: "De mens zoekt niet naar het geluk. Alleen de Engelsman doet dat." Het doet denken aan de anecdote over Wittgenstein's woorden aan Russell en Moore na zijn verdediging van de Tractatus: "Don't worry, I know you'll never understand it."